Перевод: с английского на все языки

со всех языков на английский

Со всех языков на:
Английский
С английского на:
Нидерландский

het uitsteken

Толкование Перевод

1 projection

n. uitstekend deel, uitsprong; projectie, beeld; raming, plan

projection

kegelprojectie

————————

projection

[ prədzjeksjn]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 uitstekend deel ⇒ uitsprong

2 projectie ⇒ beeld

3 raming ⇒ plan

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 〈 wiskunde〉 projectie

2 〈 psychologie〉 projectie ⇒ het toeschrijven van eigen gevoelens aan anderen

♦voorbeelden:

1 projection of a point • geprojecteerd punt

III 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 het afvuren ⇒ het wegwerpen

2 het projecteren ⇒ filmprojectie

3 het uitsteken

4 het plannen maken

English-Dutch dictionary > projection
2 gouging

n. het met een beitel inslaan; het uitsteken (bv. oog, splinter, enz.); het oplichten, het bedriegen, het voor de gek houden (Slang)

English-Dutch dictionary > gouging
3 protrusion

n. uitsteeksel; het zich opdringen

protrusion

[ prətroe:zjn]

1 uitsteeksel

2 het uitsteken ⇒ het uitpuilen

English-Dutch dictionary > protrusion
4 protuberance

n. uitwas, knobbel, zwelling (in geneeskunde)

protuberance

[ prətjoe:brəns]

1 uitsteeksel ⇒ gezwel, uitwas

2 het uitsteken ⇒ het uitpuilen

English-Dutch dictionary > protuberance
5 prominence

n. verhoging, uitsteeksel; opvallendheid; bekendheid

prominence

[ promminnəns]

1 verhoging ⇒ uitsteeksel

2 het uitsteken

3 opvallendheid

4 bekendheid ⇒ belang

♦voorbeelden:

4 bring something into prominence • iets bekendheid geven

English-Dutch dictionary > prominence
6 keratectasia

n. Het uitsteken van hoornvlies (bij oogkunde)

English-Dutch dictionary > keratectasia
7 hand

adj. handig, v.d. hand
--------
n. hand; handschrift; wijzer; 4 inch; kaarten i.d. hand van kaartspeler; arbeider; matroos
--------
v. aanreiken, doorgeven, geven; helpen

hand¹

[ hænd]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 hand

2 voorpoot

3 arbeider ⇒ werkman; bemanningslid

4 vakman ⇒ specialist

5 (kaart)speler

6 wijzer 〈 van klok〉 ⇒ naald 〈 van meter〉

7 kaart(en) 〈 aan een speler toebedeeld〉 ⇒ hand

8 handbreed(te) 〈 circa 10 cm〉

9 kant ⇒ zijde, richting

♦voorbeelden:

1   bind/tie someone hand and foot • iemand aan handen en voeten binden 〈 ook figuurlijk〉

     with bare hands • met de blote hand

     change hands • van hand verwisselen

     hold/join hands • (elkaar) de hand geven

     read a person's hand • iemand de hand lezen

     shake someone's hand, shake hands with someone • iemand de hand drukken/geven/schudden

     stick/put one's hands up • de handen omhoogsteken; 〈 figuurlijk〉 zich overgeven

     wring one's hands • ten einde raad zijn

     hands off! • bemoei je er niet mee!

     hands up! • handen omhoog!

     at hand • dichtbij; 〈 figuurlijk〉 op handen

     close/near at hand • heel dichtbij

     by hand • met de hand (geschreven); in handen, per bode 〈 brief〉

     go from hand to hand • van hand tot hand gaan

     in hand • in de hand; 〈 figuurlijk〉 voorhanden; in voorbereiding

     Ajax has a game in hand • Ajax heeft een wedstrijd minder gespeeld

     hand in hand • hand in hand

     make/earn money hand over fist • geld als water verdienen

3   hands needed • arbeidskrachten gevraagd

     all hands on deck! • alle hens aan dek!

4   an old hand • een ouwe rot

     be a poor hand at something • geen slag van iets hebben

5   we need a fourth hand for bridge • we missen een vierde man om te bridgen

7   a hand of poker • een spelletje poker

     have a good/bad/poor hand • goeie/slechte kaarten hebben

     overplay one's hand • te veel wagen, te ver gaan

     play into someone's hands • iemand in de kaart spelen

     show/reveal one's hand • zijn kaarten op tafel leggen

     underplay one's hand • niet het achterste van zijn tong laten zien

9   at my left hand • aan mijn erhand

     on the one/other hand • aan de ene/andere kant

¶ a hand of bananas • een kam bananen

     wait on/serve someone hand and foot • iemand op zijn wenken bedienen

     be hand in/and glove with someone • dikke vrienden zijn met iemand

     they are hand in glove • ze zijn twee handen op één buik

     put one's hand in one's pocket • dokken

     have one's hand in the till • de kas lichter maken

     never do a hand's turn • nooit een vinger uitsteken

     be/go hand in hand • samengaan

     he has bitten the hand that fed him • hij bevuilde het eigen nest

     not do a hand's turn, not lift a hand • geen hand uitsteken

     force someone's hand • iemand tot handelen dwingen

     grease/oil someone's hand • iemand omkopen

     keep your hands off! • hou je handen thuis!

     lay hands on • de handen opleggen 〈 bijvoorbeeld bij zegening〉

     lay/put one's hand on • de hand weten te leggen op

     〈 informeel〉 never/not lay a hand on • nooit een haar krenken

     lift/raise a/one's hand to/against someone • iemand bedreigen

     sit on one's hands • niets doen

     strengthen one's hand • zijn positie verbeteren

     take/carry one's life in one's hands • zijn leven riskeren

     throw in one's hand • zich gewonnen geven

     throw up one's hands, throw one's hands up in the air • het opgeven

     my hands are tied • ik ben machteloos

     tip one's hand • zich in de kaart laten kijken

     turn/set/put one's hand to something • iets ondernemen

     〈 eufemistisch〉 where can I wash my hands? • waar is het toilet?

     wash one's hands of something • zijn handen van iets aftrekken

     win hands down • op één been winnen

     at the hands of someone, at someone's hands • van(wege)/door iemand

     suffer at someone's hands • onder iemands handen lijden

     bring up a kitten by hand • een katje met de fles grootbrengen

     live from hand to mouth • van de hand in de tand leven

     have money in hand • geld ter beschikking hebben

     cash in hand • contanten in kas

     the work is well in hand • het werk schiet goed op

     we have plenty of time in hand • we hebben nog tijd genoeg

     the matter in hand • de lopende zaak

     hold oneself in hand • zich beheersen

     be on hand • beschikbaar zijn

     out of hand • voor de vuist weg; tactloos

     refuse something out of hand • iets botweg weigeren

     have someone eating out of one's hand • iemand volledig in zijn macht hebben

     to hand • bij de hand, dichtbij

     ready to hand • kant-en-klaar

     come to hand • in het bezit komen

     your letter is to hand • uw brief is aangekomen

     a hand-to-mouth existence • een leven van dag tot dag; 〈 ongeveer〉te veel om dood te gaan, te weinig om van te leven

     with one hand (tied) behind one's back • zonder enige moeite

     (at) first/second hand • uit de eerste/tweede hand

     〈 spreekwoord〉 many hands make light work • veel handen maken licht werk

→ full full/, heavy heavy/, iron iron/, open open/, right right/, slack slack/, upper upper/

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 handschrift ⇒ 〈 formeel〉 handtekening

2 hulp ⇒ steun, bijstand

3 controle ⇒ beheersing, bedwang

4 toestemming ⇒ (huwelijks)belofte, (handels)akkoord 〈 met handdruk〉

5 invloed ⇒ aandeel

6 〈 informeel〉 applaus ⇒ bijval

♦voorbeelden:

1   set/put one's hand to a document • zijn hand(tekening) onder een document plaatsen

     write a legible hand • een leesbaar handschrift hebben

     given under his hand and seal • door hem eigenhandig geschreven en bezegeld

2   give/lend someone a (helping) hand • iemand een handje helpen

3   have/take the situation well in hand • de toestand goed in handen hebben/nemen

     take in hand • onder handen nemen

     get out of hand • uit de hand lopen

4   ask for someone's hand • iemand ten huwelijk vragen

     here's my hand (up)on it! • mijn hand erop!

     win a woman's hand • de liefde van een vrouw winnen

5   have a hand in something • bij iets betrokken zijn

     take a hand (in) • een rol spelen (in)

     he died by his own hand • hij sloeg de hand aan zichzelf

6   the actress got a big/good hand • de actrice kreeg een daverend applaus

¶ try one's hand at (doing) something • iets proberen

     get one's hand in at something • iets onder de knie krijgen

     have/keep one's hand in • in oefening blijven, bijhouden

→ upper upper/

III 〈 meervoud〉

1 macht ⇒ beschikking, gezag

2 〈werkwoord steeds enkelvoud; sport〉 hands ⇒ handsbal

♦voorbeelden:

1   in good hands • in goede handen

     change hands • in andere handen overgaan/van eigenaar veranderen

     put/lay (one's) hands on something • de hand leggen op iets

     the matter is completely in your hands now • u hebt de zaak nu volledig in eigen hand

     the matter is in the hands of the police • de zaak is in handen van de politie

     the children are off my hands • de kinderen zijn de deur uit

     take something off/out of someone's hands • iemand iets uit handen nemen

     have something on one's hands • verantwoordelijkheid dragen voor iets

     have time on one's hands • tijd zat hebben

————————

hand²

〈 werkwoord〉

1 overhandigen ⇒ aanreiken, (aan)geven

2 helpen ⇒ een handje helpen, (ge)leiden

♦voorbeelden:

1   hand someone a letter, hand a letter to someone • iemand een brief overhandigen

     hand back • teruggeven

     hand round • ronddelen

2   hand someone into/out of a bus • iemand een bus in/uithelpen

¶ 〈 informeel〉 you have to hand it to her • dat moet je haar nageven

→ hand down hand down/, hand in hand in/, hand on hand on/, hand out hand out/, hand over hand over/

English-Dutch dictionary > hand
8 put out

put out

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈 scheepvaart〉 uitvaren

♦voorbeelden:

1   put out from • uitvaren uit

     put out to sea • zee kiezen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 uitsteken ⇒ tonen

2 aanwenden ⇒ inzetten, gebruiken

3 uitdoen ⇒ (uit)doven, blussen

4 verdoven ⇒ bewusteloos maken/slaan

5 van zijn stuk brengen ⇒ verontrusten, irriteren

6 storen ⇒ last aandoen

7 buiten zetten 〈 huisvuil〉 ⇒ eruit gooien, de deur wijzen

8 ontwrichten ⇒ 〈 figuurlijk〉 een afwijking doen ontstaan in 〈 berekening〉

9 voortbrengen

10 uitvaardigen ⇒ uitgeven, uitzenden 〈 bericht〉

11 uitbesteden 〈 werk〉

12 uitzetten ⇒ lenen, beleggen

♦voorbeelden:

1   〈informeel; figuurlijk〉 put out feelers • zijn voelhoorns uitsteken

     put one's tongue out • zijn tong uitsteken

3   put out the fire/light • het vuur/licht doven

4   the injection put me out in a few seconds • de injectie verdoofde me in enkele seconden

6   put oneself out • zich moeite getroosten

8   the calculations may have been put out by one percent • er kan een afwijking van een percent in de berekeningen geslopen zijn

9   the factory puts out 200 engines a day • de fabriek produceert 200 motoren per dag

10 the BBC puts out a news bulletin every hour • de BBC zendt elk uur een nieuwsbulletin uit

     put out an official statement • een communiqué uitgeven

11 put out a job to a subcontractor • een werk aan een onderaannemer uitbesteden

12 put out one's money at a high interest • zijn geld tegen een hoge rente uitzetten

¶ put out someone's eye • iemands oog verblinden

English-Dutch dictionary > put out
9 stretch

n. (stuk) land/weg/zee, uitgestrektheid; tijd(ruimte), periode; gevangenisstraf; rekbaarheid
--------
v. zich uitrekken; uitrekken; spannen; uitsteken

stretch¹

[ stretsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 (groot) stuk 〈 land, weg, zee enz.〉 ⇒ uitgestrektheid, vlakte; eind(je), lap, stuk

2 〈 voornamelijk enkelvoud〉 rechte stuk 〈 van renbaan〉

3 tijd(ruimte) ⇒ tijdspanne, periode

4 〈 slang〉 straftijd ⇒ 〈 in het bijzonder〉 gevangenisstraf van een jaar

5 〈 voornamelijk enkelvoud〉 rekbeweging ⇒ strekoefening, het zich uitrekken

6 rek(baarheid) ⇒ elasticiteit

♦voorbeelden:

1   stretch of road • stuk weg

2   final/finishing/ 〈 Amerikaans-Engels〉 home stretch • laatste stuk 〈 van renbaan〉

3   ten hours at a stretch • tien uur aan een stuk

4   do a stretch • brommen, zitten

5   go for a stretch • de benen strekken, een wandelingetje maken

¶ not by any stretch of the imagination • met de beste wil van de wereld niet

     at full stretch • met inspanning van al zijn krachten

     〈 voornamelijk Brits-Engels〉 at a stretch • desnoods; als het moet

————————

stretch²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈+out〉 zich uitstrekken ⇒ (languit) gaan liggen

2 zich uitstrekken (tot) ⇒ reiken (tot)

3 zich uitrekken

4 rekbaar zijn ⇒ elastisch zijn

5 〈+over〉 duren ⇒ zich uitspreiden (over)

♦voorbeelden:

2   his memories stretch to his childhood • zijn herinneringen gaan terug tot zijn kindertijd

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 (uit)rekken 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ wijder/langer/ruimer worden/maken

♦voorbeelden:

1   stretch the law • de wet ruim interpreteren

     stretch someone's patience • iemands geduld op de proef stellen

     my new sweater stretched when I washed it • mijn nieuwe sweater is uitgerekt bij het wassen

     will the beer stretch out? • is er genoeg bier?

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (aan)spannen ⇒ opspannen, strak trekken

2 (uit)strekken ⇒ reiken

3 tot het uiterste inspannen ⇒ forceren

4 ruim interpreteren/nemen ⇒ het niet zo nauw nemen (met) 〈 regels〉; 〈 bij uitbreiding〉 geweld aandoen, overdrijven

5 verrekken 〈 spieren〉

♦voorbeelden:

1   stretch a rope • een touw spannen

2   stretch oneself • zich uitrekken

3   stretch oneself • zich tot het uiterste inspannen

     be fully stretched • zich helemaal geven

4   stretch the rules • de regels overtreden

     that's rather stretched • dat is nogal overdreven

English-Dutch dictionary > stretch
10 extend

v. bereiken, uitspreiden; verlengen, uitbreiden, vergroten; protesteren, uitreiken

extend

[ ikstend]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 zich uitstrekken 〈van land/tijd〉 ⇒ reiken, voortduren

♦voorbeelden:

1   her uncertainty about it extended for months • haar onzekerheid daarover duurde maandenlang voort

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (uitt)rekken ⇒ langer/groter maken, uitbreiden

2 uitstrekken ⇒ uitsteken, aanreiken

3 (aan)bieden ⇒ verlenen, betuigen, bewijzen

4 〈 voornamelijk passief〉 (tot het uiterste) belasten ⇒ het uiterste vergen van

♦voorbeelden:

1   an extending ladder • schuifladder

     extend his leave of absence • zijn verlof verlengen

2   extend shorthand notes • stenoaantekeningen uitwerken

3   extend credit to someone • iemand krediet verlenen

     extend an invitation to someone • een uitnodiging aan iemand richten

     extend a warm welcome to someone • iemand hartelijk welkom heten

4   the horse was fully extended • het paard werd tot het uiterste toe belast

English-Dutch dictionary > extend
11 overhang

n. overhangend gedeelte
--------
v. uitsteken; hangen over/boven

overhang¹

〈 zelfstandig naamwoord〉

1 overhang(end gedeelte) ⇒ uitsteeksel

2 〈 luchtvaart〉 overhang

————————

overhang²

I 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 overhangen ⇒ uitsteken

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 boven het hoofd hangen ⇒ voor de deur staan, dreigen

English-Dutch dictionary > overhang
12 poke

n. por; steek; stomp
--------
v. tevoorschijn komen, uitsteken; zoeken, rondneuzen; porren, prikken, stoten

poke¹

[ pook] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 por ⇒ prik, duw

2 vuistslag

————————

poke²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈meestal +out/through〉 te voorschijn komen ⇒ uitsteken

2 〈+about/Amerikaans-Engels voornamelijk around〉 (rond)hannesen ⇒ (rond)lummelen

3 〈+about/Amerikaans-Engels voornamelijk around〉 zoeken ⇒ snuffelen, (rond)neuzen; 〈 in het bijzonder〉 zich bemoeien met iets

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 porren ⇒ prikken, stoten

♦voorbeelden:

1   poke someone in the ribs • iemand in zijn zij porren

     poke a hole in something • ergens een gat in maken

     poke one's nose into something • zijn neus ergens insteken

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (op)poken ⇒ (op)porren 〈 vuur〉

2 een vuistslag geven ⇒ stompen

English-Dutch dictionary > poke
13 stick up

stick up

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 omhoogstaan ⇒ uitsteken

2 in de bres springen ⇒ opkomen

♦voorbeelden:

2   stick up for someone • het voor iemand opnemen

     stick up for yourself • kom voor jezelf op

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 omhoogsteken ⇒ uitsteken

2 opplakken ⇒ aanplakken

3 〈 informeel〉 overvallen ⇒ beroven

♦voorbeelden:

1   stick 'em/your hands up • handen omhoog

English-Dutch dictionary > stick up
14 finger

n. vinger; (computers - internet) een opdracht dat het mogelijk maakt het e-mail adres van iemand te vinden
--------
v. aanraken; stelen; bespelen; "vingeren" (in muziek)

finger¹

[ finggə] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 vinger

2 〈 als maat〉 vinger(breedte) ⇒ duimbreed; 〈 in het bijzonder informeel〉 vinger(tje) 〈 sterkedrank〉

♦voorbeelden:

1   index/middle/ring/little finger • wijsvinger/middelvinger/ringvinger/pink

¶ 〈 informeel〉 work one's fingers to the bone • zich kapot werken

     〈 informeel〉 have a finger in every pie • overal een vinger in de pap hebben

     be all fingers and thumbs • twee erhanden hebben, erg onhandig zijn

     burn one's fingers, get one's fingers 〈 Brits-Engels〉 burnt/ 〈 Amerikaans-Engels〉 burned • zijn/zich de vingers branden

     〈 informeel〉 cross one's fingers, keep one's fingers crossed • duimen

     〈Brits-Engels; informeel〉 get/pull/take your finger out! • laat je handen eens wapperen!

     〈Amerikaans-Engels; slang〉 give someone the finger • de middelvinger opsteken naar iemand 〈 met de betekenis dat de ander dood kan vallen〉

     〈 informeel〉 have one's fingers in the till • geld stelen uit de kas (van de winkel waar men werkt)

     〈 informeel〉 not be able to put/lay one's finger on something • iets niet kunnen plaatsen/kunnen begrijpen/precies kunnen aangeven

     never/not lay a finger on • met geen vinger aanraken

     not lift/move/raise/stir a finger • geen vinger uitsteken

     point the finger at someone • iemand beschuldigen

     〈 slang〉 put the finger on someone • iemand veren

     〈 informeel〉 let slip through one's fingers • door de vingers laten glippen

     〈 informeel〉 twist/wind someone round one's (little) finger • iemand om zijn/haar vinger winden

→ green green/

————————

finger²

〈 werkwoord〉

1 betasten ⇒ (met de vingers) aanraken, (be)vingeren

2 〈voornamelijk wederkerend werkwoord; informeel〉 vingeren ⇒ met de hand bevredigen

♦voorbeelden:

1   he was fingering a piece of string • hij zat te spelen/friemelen met een stukje touw

2   finger oneself • masturberen

English-Dutch dictionary > finger
15 lift

n. lift; het meeliften met iemand; verhoging; steun; het omhoogtillen
--------
v. verhogen; omhoogtillen; opkomen, omhoog komen; optrekken; onthullen; stelen (spreektaal)

lift¹

[ lift]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 〈 voornamelijk Brits-Engels〉(goederen/personen)lift

2 lift ⇒ gratis (auto)rit

3 (ver)heffing ⇒ hijs(ing), optrekking

4 (terrein)verhoging ⇒ verhevenheid

5 〈 voornamelijk enkelvoud〉duwtje/steuntje in de rug ⇒ zetje

6 〈geen meervoud; informeel〉 opkikker ⇒ oppepper

7 luchtbrug

♦voorbeelden:

3   the proud lift of her chin • haar fier opgeheven kin

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉〈 luchtvaart〉

1 lift ⇒ opwaartse druk, draagkracht

————————

lift²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (op)stijgen ⇒ opgaan/komen, omhooggaan/komen

2 optrekken 〈van mist enz.〉

3 bollen ⇒ bol/krom gaan staan 〈 van vloer〉

♦voorbeelden:

1   this window won't lift • dit raam gaat/wil niet omhoog/open

     〈 luchtvaart, ruimtevaart〉 lift off • opstijgen, starten

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (omhoog/op)tillen ⇒ omhoog/optrekken, (op)hijsen

2 opheffen ⇒ afschaffen

3 verheffen ⇒ op een hoger plan brengen

4 rooien ⇒ uit de grond halen

5 verheffen ⇒ luider doen ken

♦voorbeelden:

1   lift one's eyes • zijn ogen opslaan

     not lift a hand/finger • geen hand/vinger/poot uitsteken

     lift down • aftillen, neerlaten

2   lift a blockade • een blokkade opheffen

     lift a tent • een tent afbreken

3   this news will lift his spirits • dit nieuws zal hem opbeuren

5   lift up one's voice • zijn stem verheffen

English-Dutch dictionary > lift
16 offer

n. aanbod; prijsopgave; voorstel; bereid zijn (tot)
--------
v. voorstellen; prijs opgeven; serveren, aanbieden; uitdrukken; bereid zijn; opofferen

offer¹

[ offə] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 aanbod ⇒ aanbieding, offerte, bod, voorstel

♦voorbeelden:

1   an offer of marriage • een huwelijksaanzoek

     〈 geldwezen〉 offer for sale • emissie/uitgifteaanbod 〈 van aandelen〉

     be on offer • in de aanbieding zijn, te koop zijn

     〈 Brits-Engels〉 this house is under offer • op dit huis is een bod gedaan

————————

offer²

I 〈onovergankelijk en overgankelijk werkwoord; wederkerend werkwoord〉

1 voorkomen ⇒ gebeuren, optreden

♦voorbeelden:

1   act when the right moment offers itself • het ijzer smeden terwijl het heet is

     as occasion offers • wanneer de gelegenheid zich voordoet

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (aan)bieden ⇒ geven, schenken; 〈 religie〉 (op)offeren

2 te koop aanbieden ⇒ tonen

♦voorbeelden:

1   offer one's hand • zijn hand uitsteken

     offer one's opinions • zijn mening ten beste geven

     offer a prize • een prijs uitloven

     he offered £100 for my old car • hij bood honderd pond voor mijn oude auto

     he offered to drive me home • hij bood aan me naar huis te brengen

English-Dutch dictionary > offer
17 peep

n. vluchtige blik; het gluren
--------
v. gluren; bekijken

peep¹

[ pie:p] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 piep ⇒ tjilp(geluid)

2 〈informeel; kindertaal〉 toeter ⇒ claxon

3 kik ⇒ woord, nieuws

4 (vluchtige/steelse) blik ⇒ kijkje

♦voorbeelden:

4   get a (quick) peep of • (nog net) een glimp opvangen van

     take a peep at • vluchtig bekijken

¶ at the peep of dawn • bij het krieken van de dag

————————

peep²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈+at〉 gluren (naar) ⇒ loeren (naar), (be)spieden

2 〈+at〉 vluchtig kijken (naar) ⇒ een kijkje nemen (bij)

3 te voorschijn komen

4 piepen ⇒ tjirpen

♦voorbeelden:

3   peep out • opduiken

     the flowers are peeping through the soil • de bloemen steken hun kopjes boven de grond

¶ peeping Tom • voyeur; loerder, gluurder

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 doen piepen

2 doen uitsteken

English-Dutch dictionary > peep
18 belly

n. buik
--------
v. buik; uitsteken; opgeblazen

belly

[ bellie] 〈meervoud: bellies〉

1 〈 informeel〉 buik ⇒ maag, schoot

2 holte 〈 als van een buik〉 ⇒ ruim

3 ronding 〈 als van een buik〉 ⇒ uitstulping, onderkant

4 → belly laugh belly laugh/

♦voorbeelden:

1   with an empty belly • met een lege maag

2   the boat's belly was full of coal • het ruim van de boot zat vol steenkool

3   the belly of an aeroplane • de buik/onderkant van een vliegtuig

English-Dutch dictionary > belly
19 hold out

doorzetten; iemand helpen

hold out

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 standhouden ⇒ volhouden, het uithouden

2 weigeren toe te geven

♦voorbeelden:

¶ hold out for • blijven eisen

hold out on • weigeren toe te geven aan; iets geheim houden voor

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 bieden 〈 hoop〉 ⇒ geven

2 uitsteken 〈 hand〉

English-Dutch dictionary > hold out
20 shoot out

uitschieten; uitwerpen, (er) uitgooien; uitsteken (rotsen)

shoot out

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 naar buiten schieten

II 〈 overgankelijk werkwoord〉〈 informeel〉

1 een vuurgevecht leveren over

♦voorbeelden:

1 they're going to shoot it out • ze gaan het uitvechten (met de revolver)

English-Dutch dictionary > shoot out

Страницы

См. также в других словарях:

Bein — 1. An Beinern ist gut Fleisch nagen. – Kirchhofer, 253. 2. An einem Bein nagen muss man nicht mehr. – Kirchhofer, 169. 3. Auf Einem Beine geht (steht) man nicht. So sagt der Deutsche, wenn er seinen Gast zum Genuss eines zweiten Glases nöthigt.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Hahn — 1. A Höön as Bäs üübh san ânj Njoksstâl. (Amrum.) – Haupt, VIII, 352, 36; Johansen, 150. Ein Hahn ist Meister auf seinem eigenen Misthaufen. 2. Alle Hahnen müssen einen Kamm haben. – Simrock, 4222. 3. Alte Hähne sind bös zu pflücken. Holl.: Oude… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Fuss — 1. Am Fuss der Kerze ist s finster. Wir beschäftigen uns oft mit Untersuchungen über die fernsten Dinge und übersehen dabei das Naheliegendste. 2. Auf Einem Fusse kann man nicht heimgehen. Die lieber zwei Schoppen trinken sollen oder – wollen. 3 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

het uitsteken

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

het uitsteken

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: